Pier Thomas Stornebrink   

Jan Arendz en Marijke Geertsma

Pier Thomas Stornebrink  (Wijtgaard 1787-1868)  hardrijder 

Pier Thomas werd geboren op 29  juni 1787 als zoon van timmerman Thomas Hendriks Stornebrink en Grietje Sentjes. Toen Pier op 11 maart 1813 trouwde met Antje Durks Terpstra uit Wytgaard was hij zelf ook timmerman.

Pier Thomas Stornebrink was de stamvader van een groot nageslacht. Bij zijn eerste vrouw Antje Terpstra kreeg hij zes kinderen. Antje overleed op 7 september 1826.
Hij was toen veehouder op 'boerenplaats nummer 27 onder Wijtgaard. Dit is de boerderij op Hegedyk 4.

Anderhalf jaar later trouwde Pier voor de tweede keer. De bruid was Grietje Postma, een 34-jarige dienstmeid uit Oosterend. Zij woonde toen in Wirdum en was vermoedelijk al als huishoudster bij Pier en zijn kinderen ingetrokken. Het tweede huwelijk leverde nog eens acht kinderen op, van wie er vier kort na de geboorte overleden.

De kampioen hardrijder had dus liefst veertien kinderen verwekt. De laatste was Akke, die op 1 november 1837 werd geboren.

Van de tien overlevende kinderen kwam ook Thomas, die in 1821 uit het eerste huwelijk was geboren, in de hardrijdersbaan. Hij ging op 15 januari 1840 in Sneek van start, waar toen 128 inschrijvers waren onder wie alle kampioenen. Thomas Stornebrink was op de schaats van beduidend mindere klasse dan zijn vader. Een rol speelde hij niet in de wedstrijd.

Op het eind van zijn leven woonde Pier Thomas Stornebrink in Sint Nicolaasga, waar één van zijn dochters met haar echtgenoot was gaan wonen en zijn zoon Thomas een café had. Thomas Stornebrink trad in de voetsporen van zijn vader. Niet als hardrijder, maar als organisator. Hij schreef zowel in 1861 als in 1862 een hardrijderij uit - voor rijders die nog geen prijs hadden gewonnen in een geadverteerde rijderij - maar beide keren gooide dooi roet in het eten. Zijn initiatieven leidden wel tot de oprichting van de ijsclub Donia, die nog steeds actief is in Sint Nicolaasga. Pier overleed toen hij 80 jaar oud was op 25 februari 1868 in Sneek. Vreemd genoeg werd zijn overlijden pas achttien dagen na de sterfdatum aangegeven.


Hardrijderijen  

Geregistreerd op volgende deelnemerslijsten:
18/19 - 1-1809   Sneek - mannen
        2 - 1-1823   Leeuwarden - paren met Jacoba van Lingen, Leeuwarden
      18-  1-1823   Leeuwarden - mannen 

 Geregistreerd in de uitslagen:
 21/ 22- 1-1813   Leeuwarden - mannen - 1e - gouden zakhorloge

Hoewel hij slechts één keer voor komt in de uitslagen behoort Pier Thomas Stornebrink uit Wytgaard tot de legendarische rijders uit het oertijdperk van de hardrijderijen. Zijn naam werd in één adem genoemd met die van legendes als Cornelis Ynzes Reen en Atse Geerts Atsma.

Sneek, 18 en 19 januari 1809
De wedstrijd was aanvankelijk uitgesteld wegens dooi, maar kon woensdag 18 januari toch van start gaan. Op 18 en 19 januari 1809 had Pier Thomas in Sneek meegedaan aan de hardrijderij. Er stonden 100 deelnemers op startlijst. Pier Thomas lootte nummer 66 en reed in de eerste omloop Jelle Sjirks Cnossen uit Hommerts van de lijst. Daarna klopte hij Sijbe Pabes Wiersma uit Kubaard en Age Gerardus uit Wartena, voordat hij in de vierde reed op de ongenaakbare Atse Geerts Atsma stuitte. Hij zat toen wel bij de laatste dertien rijders, waarmee hij zijn talent voor het hardrijden overduidelijk had getoond. Atse Geerts was nog te sterk voor hem. In 1809 was Pier Thomas Stornebrink, zoals zijn familienaam luidde, nog niet de rijder die hij later zou worden.

Leeuwarden, 22 januari 1813
Vier jaar later kreeg Stornebrink  zijn grote revanche in de stadsrijderij van Leeuwarden. Op deze dag doen ze alle drie mee aan een schaatswedstrijd in Leeuwarden. Na het tonen van de prijzen (een gouden, een zilveren en een nikkelen horloge) eist Adam hurdrider al overmoedig de hoofdprijs voor zichzelf op, nog voordat de wedstrijd verreden is. Pier was toen 25 jaar oud. Zestig deelnemers hadden zich ingeschreven en in de eindrit trad Pier Thomas weer aan tegen Atse Geerts, die dit keer de duimen moest leggen. Stornebrink veroverde daarmee het felbegeerde gouden zakhorloge.

De deelnemers waren al een dag eerder aan de wedstrijd begonnen, maar door de invallende duisternis konden de finaleritten op de Stadsgracht niet meer worden afgewerkt, zodat de drie overblijvende rijders de 22ste moesten terug komen. Het Dagblad voor het Departement Vriesland meldde op 26 januari meer details over de wedstrijd. De baan was lang omtrent 49 Rijnlandsche roeden (150,66 meter - rc) 'welke lengte men met de meest mogelijke nauwkeurigheid waargenomen heeft, dat door verscheidene rijders met eene bijkans ongelofelijke snelheid, is afgereden in den tijd van 12 seconden of een vijfde gedeelte van een minuut. Zijnde de streek of de voortgang van welke voorgenoemde Pier Thomas Stornebrink doorgaans op ieder been gemaakt had, nagemeten en bevonden dat bijkans 40 vriesche voeten of 12 meter lengte, was.'

Duizenden toeschouwers waren er getuige van. Ze waren verbijsterd over de snelheid van de kampioen uit Wytgaard, maar of hij inderdaad een gemiddelde uursnelheid van 45 kilometer en 198 meter over de 150 meter haalde zal wel altijd de vraag blijven. De tijdwaarneming was ongetwijfeld nog van gebrekkige aard, want chronometers bestonden nog niet.


Leeuwarden, 2 januari 1823  

Hier was hij met Jacoba van Lingen uit Leeuwarden ook gestart in de parenrijderij van Leeuwarden, maar na de winter van 1823 zou hij zich niet meer aanmelden voor hardrijderijen. Wel bleef hij actief op het ijs, want op 16 februari 1828 was hij samen met zijn dorpsgenoot Tjamke Cnossen, ook een oud-hardrijder, keurmeester bij de stadsrijderij van Leeuwarden.

Leeuwarden, 18 januari 1823  
Pier moest hier,  toen hij al 35 jaar was, gelijk aantreden tegen Lolke Wijtsma, die tien jaar jonger was, en die had het in Lemmer tot de laatste vijf gebracht en op 24 december in Sneek derde was geworden. Dat was vermoedelijk een kansloze zaak voor de schaatslegende uit Wytgaard, waar de plaatselijke ijsclub nog steeds zijn naam draagt.

 

Nicolaas Baur 1809 Schaatswedstrijd voor vrouwen op de Stadsgracht in Leeuwarden, 21 januari 1809
59,7x74,9cm olieverf op doek, Rijksmuseum Amsterdam


1827,  financiële nood

Na het overlijden van Antje moest het moederlijk erfdeel van zijn zes kinderen worden bepaald. Hij liet hiervoor door notaris Jan Carel Kutsch uit Leeuwarden een staat van inventaris van zijn bezittingen maken.

Daardoor is bekend onder wat voor omstandigheden de schaatscrack uit Wytgaard toen leefde. Het echtpaar was in gemeenschap van goederen getrouwd. Hun inboedel was eenvoudig. Een kabinet was het kostbaarste meubelstuk. Het werd op 40 gulden getaxeerd. Ook was er een klok van 18 gulden. De boerderij had een kelder, kelderkamer, een middelkamer, waarmee de woonkamer werd bedoeld, een keuken en een 'buuthuis', waarin de wastobbe, een bank en twee bedden stonden. Het huisraad werd op f. 396,30 getaxeerd. Het meest opvallende was wel dat er geen schaatsen in de inboedel van deze voormalige toprijder werden aangetroffen, terwijl toch alles wat in huis werd aangetroffen haarfijn werd genoteerd. Zoals twee dweilen van 30 cent, een blikken ketel en koffiekan van een gulden, een strijkijzer van 75 cent, dertien schilderijen voor in totaal drie gulden en een wieg-en kakstoel  die op f. 3,50 werden getaxeerd. Aan zilverwerk werd voor f. 37,89 aangetroffen, maar het gouden horloge dat Pier Thomas in 1813 in Leeuwarden had gewonnen was er niet meer.

Van veel meer waarde was de veestapel van Stornebrink. Deze werd op f. 2.020,- getaxeerd. Er stonden 18 koeien in de stal, 2 vaarsen en 14 kalveren. Verder was er een bul, die 25 gulden waard was, een zwart ruin paard (60 gulden), een bruine merrie (50 gulden) en 13 schapen, die op 91 gulden werden getaxeerd. Het varken stond voor 24 gulden op de lijst. Het gereedschap was 734 gulden waard, waarbij de drie hooiwagens van in totaal 120 gulden het waardevolst waren. Verder waren er kaasvaten, een kaaspers, een karnmolen, slachtgereedschap, twee aardkarren enz.

Op het erf stond een hooiklamp van 30 gulden en op de hooizolder lag voor nog eens 950 gulden hooi. Tenslotte was er nog 425 gulden contant geld in huis en moest Pier nog 50 gulden ontvangen van Freerk Jacobs uit Wytgaard wegens geleverde varkens. In totaal waren de bezittingen f. 4.623,19 waard, maar daar tegenover stond f. 4.135,80 aan schulden, zodat er netto f. 487,39 over was. Daarbij waren de kleren van Antje en haar sieraden niet vermeld, want die had Pier al gereserveerd voor haar kinderen. Het ging om een totaal bedrag van f. 280,59.

Uit de inventarisstaat bleek dat de hardrijder zijn boerderij huurde van Pieter Cats uit Leeuwarden aan wie hij nog f. 824,30 moest betalen. Van wijlen zijn zwager Durk Klazes Terpstra en zijn echtgenote Aaltjes Doedes Noordend uit Wytgaard had hij 2.400 gulden geleend, terwijl Pier ook zijn zuster Sintje  en zwager Hessel nog 600 en 200 gulden moest betalen.

Jan Arendz en Marijke Geertsma

Antje Terpstra was voor haar overlijden een tijdje ziek geweest. Dokter Coulon uit Leeuwarden  - vermoedelijk de beroemde geneeskundige Julius Vitringa Coulon, president van het directie-comité dat de hardrijderijen in Leeuwarden organiseerde - en de chirurgijn Haskamp uit Wirdum hadden haar behandeld, wat 80 gulden had gekost.

Zo was één van de beste hardrijders van de eerste twintig jaar van de negentiende eeuw begin 1827 in uiterst moeilijke omstandigheden terecht gekomen. Zijn oudste zoon Sybren was pas 13 jaar oud en de jongste - Durk - was nog geen twee jaar.

Om de financiële nood wat te beperken verkocht Pier op 24 oktober van dat jaar samen met zijn schoonzuster Wytske Terpstra een huis in Wirdum voor 1.000 gulden aan Simon Andringa uit dat dorp.


Bron:    

  • Hardrijderijen in Friesland – Volksvermaak op het ijs 1800 – 1900 – Ron Couwenhoven (2014).
  • schaatshistorie.nl
  • Fryske Folksferhalen. Baarn (etc.) 1979, p. 163; Y. Poortinga: De foet fan de reinbôge.
  • 350 jaar parochie Wijtgaard 1631 – 1981; H. Nota